Het kunstroute-alfabet begint met een degelijke vertegenwoordiger van de jongere garde van de Haagse School. FLORIS ARNTZENIUS (1864-1925) vervaardigde portretten, landschappen en stillevens, maar werd vooral bekend door zijn stadsgezichten van .... Den Haag. In tegenstelling tot veel van zijn generatiegenoten was Floris geen reiziger. Hij had genoeg aan Den Haag en omgeving waar hij de mooie, de inspirerende én de gezellige plekjes wel wist te vinden.
Herman Brood (1946-2001) en George Hendrik Breitner (1857-1923) zijn interessante multi-talenten. Maar veel meer “B” is Boeren Bruegel ... zo noemt men Pieter BRUEGEL de Oude (1525-1569), de stichter van het talrijke schildersgeslacht. Pas gedurende de laatste twaalf jaar van zijn leven schiep “Peer den Drol”, voortbouwend op tradities die terugvoeren naar Jeroen Bosch (1450-1516), een uniek oeuvre dat een vijftigtal werken omvat. Onderwerpen variëren van Bijbelse verhalen tot landschappen en volkse feesten en gebruiken. Curieus kenmerk voor de Breugeliaanse feesten en partijen ... Niemand lacht!
Met de beeldtaal van Corneille (1922-2010) is iedereen bekend. Heel anders maar ook zeer herkenbaar is het werk van Rotterdammer Hendrik Chabot (1894-1949). Gebaseerd op het rauwe bestaan van tuinders, havenarbeiders en oorlogsslachtoffers zult u het niet op consumentenaardewerk afgebeeld vinden. De tweede wereldoorlog begon voor de Rotterdammers in mei 1940 met het bombardement op hun stad. Daarbij werd Henk Chabots atelier verwoest en ging veel van zijn vroegere werk verloren. Wat daarvan rest en veel van zijn latere werken zijn te zien in het Chabot Museum te Rotterdam.
De bekendste man van “De Stijl” is zonder twijfel Piet Mondriaan (1872-1944), dé pionier van de abstracte en non-figuratieve kunst. Het tijdschrift waaraan de kunstbeweging haar naam dankt is echter vooral een project van kunstenaar en publicist Theo VAN DOESBURG, pseudoniem van Christian Emil Marie Küpper (1883-1931). De leden van De Stijl propagandeerden een radicale hervorming van de kunst, passend bij een snel veranderende maatschappij. Deze hervorming bestond uit het gebruik van een minimum aan kleuren en een zo eenvoudig mogelijke vormgeving. De individualist Mondriaan paste deze principes tot in het extreme toe en ging zijn innoverende eigen weg. Van Doesburg was in artistieke zin meer opportunistisch, een zwerver die graag experimenteel samenwerkte met kunstenaars die er verwante gedachten op nahielden.
Vanuit kunsthistorisch oogpunt hadden Jan van Eyck (1390-1441) of James Ensor (1860-1949) voor de “E” mogen tekenen. In de schijnwerper vinden we echter grafisch kunstenaar MAURITS ESCHER (1898-1972) met zijn exceptionele houtsneden, gravures en lithografieën. Escher is vooral bekend om zijn onmogelijke constructies. Dat soort prenten, waarbij hij speelt met wiskundige principes, maakte hij echter pas vanaf zijn veertigste. Techniek en de beheersing daarvan waren belangrijk voor Escher. Maar op een gegeven ogenblik was technische vaardigheid niet meer het hoofddoel. Escher wil dan de wonderlijke ideeën in zijn hoofd uitdrukken in prenten. Techniek wordt dan slechts een middel.
Als Georges Joseph van Sluijters (1868-1943) niet als pseudoniem gekozen had voor GEORGES DE FEURE was hij nooit in aanmerking gekomen voor de “F”. Georges heeft een blauwe maandag gestudeerd aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, maar vertrok al gauw naar Parijs. Daar ontwikkelde hij zich tot een gewaardeerd kunstschilder, graficus en ontwerper van industriële kunst. Symbolisme en art-nouveau zijn kenmerkend voor zijn werken die vaak een toegepast karakter hebben. Van poster tot balustrade of balkon, van meubels en lampen tot decors en kostuums ... Georges de Feure tekende ervoor.
Er is geen Nederlandstalige kunstenaar met een “G” die uit de schaduw van VINCENT VAN GOGH (1853-1890) kan treden. Het fenomeen met de bijzondere levensloop kan daarom in dit overzicht niet ontbreken. Maar wat kunnen we nog over hem zeggen dat geen gemeenplaats of platitude is? Misschien dat een gemankeerde Vincent in zijn eigen gedachten en schilderkunst opgesloten zat? Tijdelijk schildersmaatje Paul Gauguin(1848-1903), die overigens een duistere rol speelde bij het verlies van Vincent’s oor, probeerde dat idee vast te leggen op het doek “de zonnebloemenschilder” (Arles 1988). Maar wat zegt “opgesloten in eigen gedachten” over kunstenaars in algemene zin of over deze grote kunstenaar in het bijzonder?
Frans Hals (1583-1666) zou de man van de “H” zijn als uit de geschiedenisboekjes niet nog een Nederlandse vriend van Gauguin was opgedoken, de joodse Amsterdammer Meijer de Haan (1852-1895). De Haan voelde zich in Nederland niet gewaardeerd en vertrok naar Parijs. Via de broers van Gogh ontmoette hij Gauguin, met wie hij naar Bretagne ging waar de Nabis kunststroming tot bloei begon te komen. In navolging van Gauguin, die in deze periode het impressionisme afzwoer, ontwikkelde de Haan zich in de richting van het cloisonnisme. In het werk zie je dat terug in de grote heldere kleurvakken die gescheiden worden door scherpe contourlijnen. Overigens kreeg ook de Haan ruzie met Gauguin ... over de mooie Marie Henry die verliefd was op de enigszins gebochelde Hollander. Haantjesgedrag en jalousie in Bretagne.
De “I” komt terecht bij vader Jozef (1824-1911) en zoon ISAAC ISRAELS (1865-1934). Jozef is een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Haagse School. Isaac wordt beschouwd als jonge generatie Haagse School, maar genoot, samen met breitner, meer waardering als boegbeeld van de Amsterdamse Impressionisten. Hij was de schilder van het turbulente nachtleven met een vrije, zwierig impressionistische toets. Alvorens in Den Haag te settelen, werkte Isaac jarenlang in Parijs en Londen en bracht hij een langdurig bezoek aan Java. Die ervaringen stralen door in de stijl en thematiek van zijn werk.
Alle Vlaamse meesters staan in Rubens' schaduw! Dat geldt ook voor JACOB JORDAENS (1593-1678), een Antwerpse barok schilder die het in de eerste helft van zijn carrière af moest leggen tegen zijn meer vermaarde stadsgenoten en hofschilders Peter Paul Rubens (1577-1640) en Anthony van Dyck (1599-1641). Jordaens ontwikkelt al doende een eigen stijl die zich kenmerkt door een weldoordachte compositie en een prachtig kleurenspel dat goed aansluit bij zijn voorkeur voor volkse uitbundigheid en ontspanning
Ook voor de “K’ zakken we af naar België waar FERNAND KHNOPFF (1858-1921) een, naar kunstenaarsnormen, rustig leven leidde. Khnopff was een symbolistische schilder, beeldhouwer en ontwerper met een zeer gesloten persoonlijkheid. Zijn schilderijen, veelal landschappen, stadsgezichten, damesportretten en composities van deze onderwerpen, behoren tot het symbolisme en ademen een mysterieuze, bevreemdende sfeer. Als reactie op het realisme en naturalisme in de kunst, stelt het symbolisme verbeeldingskracht, fantasie en intuïtie centraal. Daarbij komt een sterke hang naar het verleden en een gerichtheid op het onderbewuste, het ongewone en het onverklaarbare. Khnopff is daar een mooi voorbeeld van
De “L” is voor de Nijmeegse miniaturenschilders, de gebroeders VAN LIMBURG, Paul (1375-1416), Herman (1378-1416) en Johan(1385-1416). De broers hadden een zeer aparte techniek, waardoor hun tekeningen realistisch ogen. Tot op de dag van vandaag is het niemand gelukt om die precisie na te bootsen. De basis voor hun vakmanschap ligt in de zeer veelzijdige en grondige opleiding die ze van hun grootvader kregen. Hun werk aan de getijdenboeken voor de hertog van Berry wordt door kunsthistorici tot de absolute hoogtepunten van de middeleeuwse schilderkunst gerekend. Aan hun werkzaamheden in Franse dienst kwam abrupt een einde toen zowel opdrachtgever als kunstenaars aan de pest overleden.
René Magritte (1898-1967) was een verbluffend kunstenaar met een verbazend alledaags bestaan. Er is teveel over zijn kunst te zeggen en te weinig over de invulling van zijn dagen. Geen geschikte kandidaat voor de “M”. De meer avontuurlijke Mondriaan is al genoemd. Zo komen we toch weer bij de Haagse school terecht bij Willem Mesdag, de gebroeders Maris en Anton Mauve (1838-1888). Mauve was getrouwd met een nicht van Vincent van Gogh. Van Gogh woonde korte tijd bij hen in en kreeg les van Mauve in zijn Haagse atelier. Dat feest duurde totdat hij door Mauve aangesproken werd op zijn verhouding met een juffrouw met een niet onbesproken reputatie. Dat pikte Vincent niet! Het siert van Gogh dat hij toch een aan Mauve opgedragen schilderij, naar de weduwe stuurde na het onverwachte overlijden van de schilder.
De broertjes Nieuwenhuys zijn medeoprichters van CoBrA, een van de meest spraakmakende kunstbewegingen rond het midden van de vorige eeuw. Constant Nieuwenhuys (1920-2005), bekend geworden als Constant, was de theoreticus van de groep die op zoek ging naar vernieuwing. Hij schreef: "Een schilderij is niet een bouwsel van kleuren en lijnen, maar een dier, een nacht, een schreeuw, een mens, of dat alles tezamen.” Binnen dat profiel creëerde JAN NIEUWENHUYS (1922-1986) schilderijen, aquarellen en tekeningen met sprookjesachtige vormen en kleuren. Met een bijna kinderlijke spontaniteit ontwikkelt Jan een beeldtaal die verwijst naar krankzinnige dromen en primitieve fabels. Hij probeert expressief de spanning van zijn tijd weer te geven. Daarbij zet hij zich af tegen de abstracte kunst die, in zijn ogen, slechts een schijnwereld opbouwt.
ADRIAEN VAN OSTADE (1610-1685) werd in Haarlem opgeleid door Frans Hals. Hij ontwikkelde zich tot een van de meest populaire genreschilders in de Gouden Eeuw. Een genrestuk duidt op een schilderij met een voorstelling uit het dagelijkse leven of uit de alledaagse omgeving. Denk hierbij aan huiskamer- en salontaferelen, keukenscènes, markten en herbergen en voorstellingen van figuren die hun beroep uitoefenen. Genretaferelen zijn populair in de 17e eeuw maar beleven hun hoogtepunt twee eeuwen later. Adriaen van Ostade was een tijdgenoot van Rembrandt van Rijn (1606-1669) die vooral bekendheid genoot als portretschilder. Van Ostade bewonderde Rembrandt’s stijl en technieken en paste ze toe op zijn eigen genre. Adriaen was op zijn beurt weer leermeester van o.a. zijn broer Isaac van Ostade (1621-1649) en de “vrolijke” Jan Steen (1626-1679).
De naam van de Bloemendaalse illustrator, schilder, graficus en ontwerper ANTON PIECK (1895-1987) zal altijd verbonden zijn aan sprookjespark De Efteling. Toch was hij voor alles, bijna 50 jaar lang, gewoon tekenleraar. Zijn werk aan het Kennemer Lyceum maakte het hem mogelijk om artistiek alleen die dingen op te pakken die hij graag deed of belangrijk vond. Zo ontstond een heel bijzonder oeuvre met een duidelijke signatuur. Het Anton Pieck Museum in Hattem bezit een leuke collectie die inzicht verschaft in de buitengewone kwaliteit van Pieck’s werk. Minder bekend maar veel avontuurlijker is Anton’s tweelingbroer Henri Pieck (1895-1972). Henri, roepnaam Han, was communist, architect, schilder, illustrator, spion voor de Sovjet-Unie en verzetsman. Hij overleefde concentratiekamp Buchenwald en de wraakgevoelens van Stalin. Heimelijk gemaakte schetsen over het erbarmelijke kampleven heeft Han Pieck direct na de oorlog uitgewerkt tot een serie aangrijpende tekeningen die na zijn dood zijn ondergebracht bij het Nationaal Oorlogs- en Verzetsmuseum in Overloon. Ook interessant om te weten: De tweeling Pieck had een nicht Adri Pieck
(1894-1982) die tot de meest vooraanstaande vrouwelijke kunstenaars van haar tijd werd gerekend. Haar zus Gretha Pieck (1898-1920) was ook talentrijk maar overleed, eenentwintig jaar jong, aan de Spaanse griep.
De Q is in ieder alfabet een moeilijke letter. Het Nederlandstalig schildersgilde kan echter leunen op gouden eeuwer PIETER QUAST (1605-1647), schilder, tekenaar en graveur te Amsterdam. Het werk van Pieter Quast omvat onder meer boerentaferelen en Bijbelse voorstellingen. Daarnaast had hij een voorliefde voor het uitbeelden van medische operaties. Humor en satire zijn Pieter Quast niet vreemd. Met zijn karikaturale afbeeldingen op vaak kleine panelen voorzag Quast de Gouden Eeuw van commentaar. Dat is nog steeds leuk.
Bij de “R” denken we uiteraard aan Rubens en Rembrandt. Maar waarom niet eens aandacht besteed aan een telg uit het Haarlemse schildersgeslacht van Ruysdael, landschapschilder Jacob van Ruisdael (1626-1682) bijvoorbeeld. Verhuisd naar Amsterdam deed hij in aanzien niet onder voor Rembrandt en Jordaens. Of waarom niet SALOMON ROMBOUTS (1655-1702) genoemd? Die kwam eveneens voort uit een Haarlemse schildersfamilie en hij schilderde zijn landschappen, strand- en dorpsgezichten in de stijl van van Ruisdael. Ook voor Rombouts was Haarlem te klein. Hij vertrok in 1681 naar Italië en vestigde zich in Florence. Hoe het met zijn aanzien in die kunststad gesteld was vermeldt de geschiedenis niet.
Met Jan Steen blijven we hangen in de Gouden Eeuw met al die Hollandse Meesters. Liever springen we voor de “S” over naar JAN SLUIJTERS (1881-1957), een inspiratiebron voor zowel Mondriaan als de CoBrA beweging. Jan experimenteerde door de jaren heen met alle in zwang zijnde stijlen, maar altijd figuratief. Academische stijl, Symbolisme en Art Nouveau worden gevolgd door Fauvisme en postimpressionisme. Door bezoeken aan Parijs werd zijn stijl expressiever en sloot meer aan bij het kubisme en het futurisme. Het leverde Sluijters een reputatie op als pionier van het Nederlandse modernisme. Toen zijn vernieuwingsdrift bevredigd was schilderde hij in een expressionistische stijl. Bij Sluijters vertaalt zich dat als vrij realistisch en felle kleuren. Hij werd vooral bekend om zijn vrouwenportretten, al of niet naakt. Als je maar genoeg prominente landgenoten op het doek zet word je, in retroperspectief, al gauw weggezet als societyschilder. Maar dat doet de betekenis van Jan Sluijters voor de Nederlandse schilderkunst geen recht.
De “T” behoort aan vader en dochter Toorop. Jan Toorop (1858-1928) was de belangrijkste vertegenwoordiger in Nederland van de Art Nouveau en het Symbolisme. De kruiswegstatie in de Sint Jozefkerk te Smakt is van zijn hand. Dochter CHARLEY TOOROP (1891-1955) rekent men tot de Bergense School. Zij maakte vanaf 1916 deel uit van de kunstenaarsgroep Het Signaal, die een diepe beleving van de werkelijkheid voorstond door kleuren en lijnen zwaar aan te zetten en felle kleurcontrasten aan te brengen. Haar stillevens vertonen verwantschap met het synthetisch kubisme van Juan Gris. Charley schilderde veel vrouwenfiguren, ook naakten en zelfportretten, in een krachtige, nietsontziende realistische stijl. Het resultaat heeft iets magisch.
Voor de “U” gaan we ver terug in de tijd naar Jacob van Utrecht (1480-1530). Jacob vervaardigde vooral religieuze werken en vrome portretten. Gedurende de eerste helft van zijn carrière was Antwerpen zijn werkplek. Vanaf 1512 zoekt hij zijn heil in de Duitse stadstaten. In Lübeck staat hij in een plaatselijke oorkonde van 1523 genoemd als 'Meester Jacob van Utrecht'. Hij vervaardigde hier onder meer een altaarstuk voor de plaatselijke Marienkirche, een kerk met kathedraalachtige afmetingen. Veel is er niet over Jacob bekend maar zijn werk kunt u tegen komen van het Louvre in Parijs tot in de Hermitage in Sint-Petersburg.
Delftenaar Johannes Vermeer (1632-1675) is een van de beroemdste Hollandse meesters. De combinatie van subtiele onnavolgbare kleurstelling, verbijsterend lichtgehalte en ideale compositie waar men hem nu voor prijst, kon niet voorkomen dat hij stierf in grote armoede. Geboren in grote armoe in Zoeterwoude-Rijndijk maar aardig terecht gekomen in Frankrijk is BRAM VAN VELDE (1895-1981). Van Velde woonde en werkte achtereenvolgens in de kunstenaarskolonie Worpswede in Nedersaksen, Parijs, Corsica en in latere jaren aan de Zuid-Franse kust nabij Arles. Hij ontwikkelde een lyrisch abstracte stijl waarbij hij gebruik maakte van sterk contrasterende kleuren. Van zijn werk gaat grote spanning en emotionaliteit uit.
Eén van de belangrijkste schilders uit de Haagse School en medeoprichter van het artistieke genootschap Pulchri Studio is Jan Hendrik WEISSENBRUCH (1824-1903). Hij mag niet verward worden met Jan Weissenbruch (1822-1880), een neef, en een van de bekendste Stadshoekjesschilders van zijn tijd. De voorkeur van Jan ging uit naar zeer minutieus geschilderde stadszichten, met bruggetjes en kanalen en vaak met scherp invallend zonlicht. Jan Hendrik daarentegen schilderde liever panoramisch-weidse landschappen, waarbij zware grijze wolkenluchten vaak driekwart van zijn doeken vullen. Jan Hendrik en zijn collega’s van de Haagse School waren eind 19e eeuw al heel populair in Noord Amerika. “The modern Dutch artists” exposeerden jaarlijks in Canada. New York moest daar tot 1906 op wachten.
EGNATIUS YDEMA (1876-1937) ontwikkelde zich van huisschilder, via zondagschilder tot kunstschilder. Dat was lange tijd geen ongebruikelijke loopbaan voor iemand met talent en gedrevenheid. Denk maar aan Willem de Kooning (1904-1997), die als decoratie- en huisschilder naar Amerika vertrok en daar uitgroeide tot een van de coryfeeën van het abstract expressionisme. Egnatius Ydema liet in 1896 ook zijn geboorteplek Friesland achter zich. Hij vertrok niet naar Amerika maar naar Den Haag en later naar Stompwijk. Ydema schilderde en aquarelleerde bij voorkeur watervlakten, brede vaarten en uiteraard de Friese meren. Zeilende boten maakten het beeld compleet. In het werk van Ydema zijn de invloeden van de Haagse School aantoonbaar, maar autodidact Egnatius heeft die verwerkt tot een eigen stijl
Wilhelmus van Stade is bekend geworden als kunstenaar, etser, aquarellist en tekenaar WILLEM DE ZWART (1862-1931). De Zwart woonde en werkte in Den Haag en Amsterdam en dat is aan zijn werk te merken. In de keuze van zijn onderwerpen, vooral landschappen, stadsgezichten, portretten en stillevens behoorde de Zwart tot de Haagse School. Zijn vlotte, gedurfde stijl en uitbundig kleurgebruik passen echter beter bij het Amsterdams Impressionisme. Hij wordt dan ook wel de 'Haagse Breitner' genoemd. We hadden het slechter kunnen treffen met deze afsluitende “Z” want Willem de Zwart heeft enthousiast deelgenomen aan het kunstenaarsleven van zijn tijd en had een ruime vriendenkring, waarvan o.a. Georg Breitner, Isaac Israëls, Willem Maris en …. Floris Arntzenius deel uitmaakten.
Met De Zwart bereikt dit ABC een conclusie: “Alles hangt samen, maar je moet er voor open staan om het te zien!” Of meer filosofisch: “Zelfs niets kan niet worden begrepen zonder context!”